|
|
\require{AMSmath}
Reageren...
Re: Oplossen van een vergelijking met een ingewikkelde breuk
Er zijn twee functies gegeven: f(x)=-1+3·sin(2(x+1/6$\pi$)) g(x)=2-4·cos(2x-1/3$\pi$)
Wat wordt er gevraagd? h(x)=f(x)+g(x) h(x) is een sinusoïde Stel een formule op van h op van de vorm h(x)=a+b·sin(c(x-d)) Rond b en d af op twee decimalen.
Deze opdracht moest grafisch, maar ik ben benieuwd hoe dit algebraïsch zou moeten. Ik ben zover gekomen tot de vorm waar ik de cosinus heb omgezet naar een sinus, en ik moet nu de twee sinusoïden bij elkaar optellen. De amplitude is echter verschillend, waardoor je de formules van Mollweide niet kan toepassen. Mijn vraag is hoe je ze dan bij elkaar moet optellen.
Antwoord
Je kunt h(x) herleiden tot iets van de vorm h(x)=a·cos(2x)+b·sin(2x). Dan kun je h(x) herschrijven tot √(a2+b2)·cos(2x+phi), hierbij is phi=arctan(b/a). (Zie: acos(x)+bsin(x))
Het probleem is alleen dat de getallen beslist niet zo zijn gekozen dat het een beetje aardig uitkomt. Vandaar dat grafische gebeuren.
Gebruik dit formulier alleen om te reageren op de inhoud van de vraag en/of het
antwoord hierboven. Voor het stellen van nieuwe vragen kan je gebruik maken
van een vraag stellen in het menu aan de linker kant. Alvast bedankt!
|